Nguyen Le Hong Hung


Smerige hapjes

 

In mijn leven heb ik nog nooit een voedseldistributeur gekend die zo crimineelachtig is als de eigenaren van de voedseldepots in de Spaanse stad Algeciras. Als je onder de mooie appels of sinaasappels in de kisten graait, komen jouw handen in een massa rot fruit terecht. Biefstukken lijken van de afgedankte toros afgesneden lapjes te zijn, zo taai als rubber. Je kan varkensvlees beter met een andere naam noemen: varkensvet. Vissen hebben ze alleen de staartstukjes. Verbleekte en bedorven kippen moeten wij altijd goed marineren met veel zout en kruiden, en goed braden. Zeker de helft van de eieren is rot of beschadigd...

In principe moet de chefkok het proviand controleren bij ontvangst. Mijn voorganger, een oude zeeman, was echter zo depressief geworden na een lange reis, dat zijn vrouw een last-minute ticket Nederland – Canada moest boeken om hem daar tot rust te brengen. Toen de oude man zijn lieve vrouw terugzag, was hij zo gefrustreerd dat hij alles ineens vergat. Ik neem zijn taak over, en tref overal rotzooi aan. Vieze matrassen, stinkende laken, de kamer vol van rommel, en een prullenbak vol lege bierblikken. Laat staan de provisiekast... Blikken in de vrieskast, diepgevroren vlees in de koelkast... Snel check ik de inventarisatielijst: dertig kilo kip, vijftien kilo vissen, dertig kilo varkensvlees, en oh God! EENHONDERDVIJFTIJG KILO RUNDVLEES!!! Gelukkig heeft hij genoeg aardappels en diepvriesgroenten voor drie maanden besteld.

‘Die oude kok was een gek. Honderdprocent gek.'

Ik draai me om, en zie achter mij de Spaanse matroos met zijn gezicht dat op een droge pruim lijkt. Ik lach:

‘Tja! Als je maandenlang aan boord geweest was, ben je ook gek geworden.'

Hij schudt zijn hoofd:

‘Ik heb soms een rondje van meer dan één jaar gehad, maar voel mij nog altijd fit.'

Ik kijk zijn rode neuspunt, boven zijn donkere lippen aan. Een kut ligt dwars over de krullige baard. Hij is nog geen vijftig, maar begint nu al af en toe verward te worden, praat alles door elkaar, probeert de baas te spelen met de nieuwelingen en zaait roddelnieuws overal.

***

Vertrokken van Algeciras, zette het schip de koers door de Atlantische Zee, hiervandaan had het nog ruim één maand geduurd voordat wij de Amerikaanse kust bereikten en nu zijn wij op weg terug naar Europa...

De voedselvoorraad is al tot de bodem gezakt. Alleen rundvlees hebben wij nog in de diepvries. Toen wij een stop in Baltimore maakten, vroeg ik de kapitein of wij misschien een rondje moesten maken voor het bijvullen van de provisiekasten, maar omdat wij net in Amerika geweest waren, waar alles ‘number one' was, hebben wij alleen hier en daar een beetje rondgekeken, om uiteindelijk twee kisten groenten en drie schalen eieren te hebben gekocht. ‘Zullen wij nog wat ham en kip halen, chef?', vroeg ik hem. Hij ging er niet in, en zei dat wij beter een bestellijst naar Nederland op de fax zetten. Hij zei:

‘Wij moeten roeien met onze eigen riemen. Wie commentaar erop heeft, kom naar mij toe met de klacht. Punt uit!'

Om een goed voorbeeld aan iedereen te geven matigt hij zelf zijn portie en telt elke snee broodje, elk plakje kaas bij de goed-eters. Iedereen heeft blijkbaar probleem met zijn krenterigheid, maar in het schip maakt de kapitein uit wat moet en mag gebeuren. Uitleg bestaat niet in deze cultuur.

Aan boord hebben wij een budget van tien gulden per dag per persoon voor de maaltijden. Na een lange reis, als verse groenten al op zijn, moeten wij over op diepvriesproducten en groenten in blik. Dit is normaal voor een zeemansleven op grote zee. Ik begrijp wat de kapitein doet. Als hij te makkelijk is, kan hij de bemanning niet meer beteugelen. Maar de echte karakter van iedereen duikt pas op als er probleem komt, bijvoorbeeld in het geval dat het eten op rantsoen is, zoals nu. Vooral in de dagen met slechte zee. Wie niet door zeeziekte geveild zijn, zijn zo chargrijnig als vrouwen in verwachting van een moeilijk kind.

‘Chef ! Wat eten wij vandaag?'

Elke dag weer dit oude liedje. Iedereen verwacht een bevredigend, voor hem passend antwoord. Natuurlijk komt het zelden voor dat het menu iedereen in de smaak laat vallen. Vooral in onze situatie in deze dagen. Wij weten allemaal dat wij niets lekkers meer hebben, maar sommigen zoeken probleem overal op, zelfs in lullige kleine dingen. Zo zijn mensen nu eenmaal.

Ik maak een grapje:

‘Rundvlees! Rundvlees en rundvlees! Als wij in Europa aankomen, krijgen wij allemaal horens, dan kunnen wij meedoen aan de stiergevechten in Spanje, tegen de toros.'

Mijn grapje heeft geen effect. Integendeel, hoor ik ‘gatverd...' en zie lange gezichten rondom mij.

Toen ik nog tweede kok was, had ik al vaak met de buien van chefkoks tegen de brutaliteit van de matrozen meegemaakt. Door een strakke discipline in de schepen barstte het nooit daardoor uit in vechtpartijen, maar ze gooiden bijvoorbeeld stiekem afwasmiddel op de salade, of schepten een flinke lepel zout in de soep om wraak te nemen.

Nu ben ik chefkok, de ervaring leert mij dat als ik te hard optreed krijg ik alles op mijn boord terug. Maar soms is hard optreden onvermijdelijk. De wereld in een schip is heel apart, je moet ook leren hoe je eerlijk moet zijn. In mijn eerste banen had ik dit nog niet door. Ik hakte toen de gebraden kip in mooie stukken en was blij dat ik de hele bemanning goed had kunnen opdienen. En het resultaat. De eerste ploeg had de lekkerste stukken verorberd, en liet de botten achter. Wie zich fatsoenlijker gedroegen vonden slechts pootjes en topvleugels op het boord, en ik kreeg daarna scheldwoorden vol in mijn oren. Door deze slechte ervaring snijd ik nu altijd voor iedereen één stuk vlees, niet meer en niet minder. Afgelopen met het gezeur, hoewel bij mij soms s'nachts een drang binnensluipt dat ik de deur van de cabine van een brutale matroos wil kapottrappen om vervolgens hem de hals door te snijden of hem door het raam in de zee te gooien, als represaille voor wat hij mij overdag aangedaan heeft. Zo langzaam aan besef ik nu dat de brutaliteit, de vulgariteit en het snobisme niet zomaar ontstaan en bestaan. Alles heeft daar een reden voor, en zodoende gedraag ik me af en toe net zo brutaal als de rest.

Een uitleg voor dit soort gedrag is dat matrozen een lange tijd in een kleine wereld moeten leven, in de eenzaamheid tussen de zeegolven, en met de stormen... Elke keer dat ze aan wal zijn, staan de handelaren op hun te wachten, paal voor de pier. Zich vermomd onder alle denkbare soorten mensen, zoeken ze naar de naaïeve slachtoffers. Beroving op klaarlichte dag. Mes aan de keel, pistool tegen het hoofd gedrukt, horloge brutaal weggerukt, zakken leeggehaald. Hoeren in de nachten met hun trucjes... Na zulke tegengevallen verkennings-tochten durven ze niemand de waarheid te vertellen, en voor een mooi verhaal zijn ze gedwongen een smoesje te verzinnen.

Terug naar het eindeloze verhaal over het eten in het schip. In ons schip is er een Indonesische matroos. Hij lust geen brood. Elke dag, bij het ontbijt, vraagt hij mij vaak om een pakje instant-mie. Nu weet hij dat deze mie ook op is, komt hij bij mij met een zucht :

‘In Indonesië eten wij elke dag drie keer warm. In Europa hebben ze alleen maar ijskoude gerechten.'

Ik begin met een les over het gezond eten en over hygiëne bij het eten. Totdat ik merk dat hij aan mij kijkt met een droevig gezicht, weet ik dat het al te ver geweest is. Later besef ik dat het eten ook een manier van cultuuruiting is. Wellicht is hij op dat moment door mijn preek zo zwaar gekwetst, dat hij daarna mij vaak bekritiseert, alsof ik een echte Nederlander ben, geen Vietnamees.

Het schijnt dat iedereen een vaderland heeft om daarop trots te zijn, behalve ik. In mijn leven heb ik veel landen aangedaan. Als ik aan de missionarissen vertel dat ik uit Vietnam kom, roepen ze allemaal ‘Oh God!' en mompelen ze gelijk een vers uit de bijbel. In de bars, als de gasten mijn levensverhaal horen, zeggen ze medelijdend ‘aha!'. Sommigen reageren met het gebaar alsof ze een machinegeweer aan het schieten zijn, en schreeuwen: ‘Vietcong Vietcong, reng reng bang bang....' en ik krijg van hun een rondje. Zelfs de tippelaarsters tonen de medelijden met de arme Vietnamees aan door hem gratis een pleziernacht te geven.

Mijn vaderland is zo overal bekend! Mijn arme vaderland!

De voorraad eieren komt nu ook langzamerhand aan het einde toe. Ik moet ook zuinig zijn met twee keer ontbijt zonder ei per week. De Spaanse matroos staat elke dag vroeg op, hij gaat zelf brood pakken, smeert boter erop en vraagt mij om een ei. Hij maakt zelf een spiegelei of een omelet, en neemt alles mee naar zijn hut. In het begin viel het mij niet op, maar dag in dag uit op dezelfde manier, dat steekt. Op een gegeven moment moet ik wat commentaar daarop geven. Hij staat dan stil, met een triest gezicht, en begint mij lastig te vallen :

‘Over een paar dagen, als wij Santander aankomen, ga jij toch boodschappen doen?'

‘Oké, maar wie betaalt dan?'

‘De kapitein!'

Ik kijk recht op zijn gezicht aan:

‘Ik heb tegen iedereen gezegd dat ik de bestellijst al gemaakt had, en de kapitein had het naar Nederland gefaxed, toen wij in Baltimore waren. Even geduld. Over een paar dagen komt de bestelling eraan. En nu! Wij moeten eten wat wij nog hebben.'

‘Maar jij bent de chefkok. Als chefkok moet je ons eten goed verzorgen.'

‘Bemoei je met je eigen zaak. Ik laat toch niemand verhongeren.'

Ik vind het moeilijk, door mijn Aziatische cultuur, om bij elk conflict, hoe klein dan ook, naar de kapitein toe te stappen. Als hij de Nederlandse chefkoks lastigvalt?...'

In ons schip van deze reis zijn er twee oude matrozen, twee oude kakkers, twee zeurpieten. De ene is de Indonesische matroos. De andere is een machinist, allerbei rond zestig. Een paar dagen terug, toen hij achterkwam dat ik de laatste twee cakes aan de stuurman gaf, liep hij direkt naar mij toe, en opgewonden brulde hij tegen mij waarom ik voor hem geen één achtergehouden had. Sindsdien komt hij bij elke koffiepauze weer terug aan die twee cakes. Rond de etenstijd loopt hij bespiedend langs de officer messroom, en als hij ziet dat de officiers een ander regime hebben dan de rest, schreeuwt hij alsof het schip in brand staat. Met hem in het schip moeten zelfs de islamistische bemanningsleden ook zwijgen als de kok varkensvlees serveert.

Op een dag toen hij de telegramme krijgt dat hij met pensioen gaat na deze reis, gaat hij iedereen dat goed nieuws vertellen. Daarna loopt hij naar de keuken. Ik ben de karbonade aan het braden. Hij roept, als een klein kind een speelgoed krijgt:

‘Tan, na deze reis ga ik met pensioen.'

Ik schep de karbonade uit de pan, wil hem net een handje geven, maar hij begint al:

‘Ik ben tot nu toe precies tweeenveertig jaar zeeman.'

Ik feliciteer hem en lach:

‘Ha ! Je mag nu uiteindelijk uitrusten. Maar je moet met jouw vrouw en Kees elke dag mee naar de kerk.'

‘Zeker! Zeker!'

Plotseling schiet er hem iets binnen:

‘Maar de honden mogen de kerk niet in.'

Misschien moet ik nu even over die Kees, de hond van hem, vertellen. Tien jaar geleden, toen ik nog jong was... De machinist was toen rond veertig. Toen was hij al chargrijnig, maar met de leeftijd mee wordt dit karakter steeds erger, tot ondraaglijk. De jaren zijn snel voorbijgevlogen, hij is nu een oude man geworden, en ik ben al midden dertig. Hij is met een Portugese getrouwd, en woont in Lisboa. Ik herinner mij op een dag, toen hij met mij over koetjes en kalfjes praatte, vertelde hij mij over zijn vrouw, die zo bang voor de armoede was, en voor de last van kinderen krijgen en grootbrengen. Ze nam daarom een schattig hondje als levensgezelschap. Wij voeren toen tussen Lisboa en Angola. Elke keer, als het schip in Lisboa stopte voor anker, kwam ze hem op bezoek en nam Kees, het hondje mee. Op een dag, toen Kees de kombuis binnenliep en bij mij kwam het eten zoeken, gooide ik wat kliekjes op de grond voor hem. Hij had vol gegeten, en rende weg. Een poosje later, toen ze naar het hondje zocht, vond ze hem op de rug liggen, de mond vol schuim, snakkend naar adem. Ze schreeuwde het dak uit, en rende naar de kombuis :

‘Chef! Chef! Wat heeft Kees van u gekregen?'

Ik reageerde kalm:

‘Ik heb hem wat etensrestjes gegeven.'

‘Dat mag niet! Dat mag niet!'

‘Waarom niet?'

‘Kees heeft zijn eigen eten!'

Geschrokken haastte ze zich naar haar man en samen brachten ze het hondje onmiddellijk naar de Eerste Hulp in het ziekenhuis. Gelukkig hadden ze het hondje kunnen redden, anders werd ik al lang naar de rechtbank gesleept. Onder hun ogen heeft Kees meer waarde dan een mensenleven. Elke keer dat ik de dienst overnam, als ik toevallig vergat de oude machinist over Kees te vragen, vertelde hij mij er spontaan over. Laatst zei hij dat het niet goed ging met Kees, een paar tanden van hem zijn uitgevallen. Zo te horen gaat Kees binnenkort waarschijnlijk samen met hem het pensioen in.

Terug naar het verhaal met de machinist, deel ik mijn mening met hem:

‘Ik heb gehoord dat mensen in Europa zelfs om een pastoraal bezoek gaan vragen als hun honden overleden zijn. Is het waar dat honden de bijbel ook verstaan?'

Hij veegt zijn voorhoofd:

‘Ze zijn gek. Ik ben niet zo fanatiek.'

Ik voel mij moedeloos bij het horen van zijn antwoord. Ik kijk hem aan. Zijn gezicht is rimpelig als een droge pruim, zijn huid is wrattig als de rug van een pad, zijn adem ruikt naar rioollucht. Intuïtief relativeer ik dit met een lijk. Het leven, met de jaloezie, de hebzucht, het egoïsme... Wat blijft er aan het eind nog over. Resten er alleen de vergeetachtigheid, de verwarring, het dom worden, wachtend op een dag dat de Dood je komt roepen. Nu begrijp ik waarom Boeddha vier lijden van het leven heeft aangewezen: geboren worden, oud worden, ziek zijn en sterven.

In feite, hoewel die oude Spanjaard doet alsof hij belangrijk is, heb ik niet zoveel last van zijn slechte eetgewoonte. Met zijn leeftijd eet hij toch niet veel meer. Als je over het eten wil praten, praat alsjeblieft over de jonge matrozen. Elke dag maak ik sandwiches uit drie broden van achtentwintig centimeter lang. Deze drie broden, gesneden in dunne plakken, zijn voor het ontbijt en voor een tussendoortje in de middagpauze. Die jonge, hongerige matrozen, als ze merken dat de voorraad voedsel bijna op is, denken misschien dat ik hun laat verhongeren... Elke nacht pikken ze minstens een brood, een halve kilo kaas en een grote stuk ham! Als ham en kaas op zijn, gaan ze over op jam en pindakaas... Ik doe alsof ik nergens van merk. Op een dag zijn ze tegen de lamp gelopen. Betrapt door de oude machinist.

De volgende dag meldt hij die bevinding bij de kapitein. Direct daarna krijg ik de opdracht dat ik alles, na het dinner, in de koelcel te zetten, ze staan nu achter slot en grendel. Dat ik het eten nu goed verbergen moet, als de katten hun kakken onder het zand graven, is belachelijk. Maar het is nu eenmaal de opdracht van de kapitein!

***

Zittend in mijn hut voel ik nog steeds de kou van de lente in het noorden van de Atlantische Zee. De wind waait stormachtig, golven bonken tegen de flanken, en druppels zeewater klappen continu op de ramen. Buiten is het pikdonker, het schip kantelt met de golven mee. Plotseling hoor ik het geluid van een deksel op de grond vallen. Toen ik begin te lopen naar beneden om te kijken wat daar gebeurt, ruik ik de geur van de instant-mie. Zonder het in poolshoogte te gaan nemen, weet ik dat iemand, achterkomend dat ons proviand bijna op is, overdag een pakje mie gepikt heeft. Hij heeft moeten wachten totdat iedereen diep in slaap ligt, om dat pakje nu zelf stiekem klaar te gaan maken. Ik wil hem niet storen door het betrappen daarvan, doe het licht uit en schuif onder de laken.

Voordat ik in slaap val, lig ik in bed met allerlei verhalen kolkend in mijn hoofd. Ik heb altijd gedacht dat alleen als je in een arm land zoals mijn land woont, met een langdurige hongersnood, met een jarenlang slpende oorlog, en na 1975, in de kampen van de communisten, wordt jouw mentaliteit met de dag slechter door het eten. Ik heb nog nooit zo gedacht dat sommigen, hoewel ze in een rijk land wonen, in een overspoed van het eten zoals hier, ook beïnvloed kunnen worden door smerige hapjes.

 

Nguyen Le Hong Hung

 


Cái Đình - 2009 .